Het mes in de verpleeghuizen

Om de tijd te doden drink ik cappuccino bij De Koffiesalon in de Utrechtsestraat. Geen straf, want lekkere cappuccino, in een gezellig volle tent met een uitgebreide leestafel. Tijdens het lezen gluur ik over mijn leesbril naar zonderlinge types en dwalen mijn gedachten af naar de verhalen achter deze mensen. Na de tweede kop koffie heb ik van een aantal dagbladen de koppen gesneld en blijf ik hangen bij een opiniestuk in Trouw over de toekomst van de verpleeghuizen. Al snel wind ik mij er enorm over op. Bij gebrek aan gezelschap deel ik mijn frustratie op Twitter. Als mijn date eerder dan verwacht verschijnt, staak ik mijn twitteractiviteit. Maar de gedachte laat me niet meer los.

De Nederlandse overheid is gek geworden. Het mes gaat in de verpleeghuizen. Ouderen moeten (nóg) langer thuis blijven wonen en volgens opinieschrijfster Jannie, bestuurder van een zorginstelling in het noorden van het land, uiteindelijk weer naar huis.  ‘Als ze in de stervensfase komen, waarvoor de gespecialiseerde omgeving van een verpleeghuis niet meer nodig is, gaan ze weer naar huis (of naar familie). Zo kunnen mensen hun laatste dagen weer dicht bij hun dierbaren zijn, vaak nu al een hartenwens van stervenden en naasten.’ Dat laatste zou je iedereen gunnen, maar uit ervaring weet ik dat dit niet haalbaar is. Ik vind het nogal schokkend dat een bestuurder die aan het roer staat van een zorginstelling er kennelijk zo van overtuigd is dat ze de behoefte voelt om er een opiniestuk over te schrijven.

Elf jaar gelden overleed mijn vader, in zijn eigen woning, in de nabijheid van zijn gezin. De slokdarmkanker was bij hem in een terminale fase gekomen en hij werd met regelmaat in het ziekenhuis opgenomen. Op het laatst was hij net genoeg hersteld om nog naar huis te mogen. Mijn moeder kon de zorg thuis niet uit handen geven en belande door overbelasting met hartproblemen in het ziekenhuis. Ik moest mijn aandacht verdelen tussen de zorg voor mijn moeder, mijn vader en mijn verstandelijk gehandicapte zus, die er ook vol van was. Het slokte al mijn aandacht en tijd op. Gelukkig had ik een werkgever die daar alle begrip voor had. Mijn moeder was inmiddels weer thuis, maar om te voorkomen dat ze zichzelf weer voorbij zou lopen woonde ik ongeveer bij mijn ouders in. De laatste dagen was er ’s nachts permanent verpleging aanwezig, zodat ik en mijn moeder tenminste konden slapen. Deze situatie klinkt misschien uitzonderlijk, maar ik vrees dat dit niet het geval is. Wanneer ouderdom in een terminale fase komt is er haast altijd intensieve zorg nodig. De nabije familie krijgt te maken met heftige emoties die bij het naderende afscheid horen. Dat is ook zonder de persoonlijke en medische verzorging al intensief genoeg.

Als mijn moeder er niet was geweest, als mijn vader weduwnaar was geweest, wie was dan die nabije familie geweest om bij kunnen sterven? Volgens Jannie zou ik dan mijn vader in huis moeten nemen. Als ik al een kamer over had, kon mijn vader de trap niet meer op. In de woonkamer kon misschien een bed staan, maar de badkamer was op de eerste verdieping. Mijn woning is niet aangepast voor oudere mensen met beperkingen. Afgezien van deze praktische zaken, het is nogal wat, om je stervende vader of moeder in huis te nemen. Ik had een goede band met mijn vader. Hij was naast mijn vader mijn beste vriend. Bij de gedachte alleen al dat ik mijn moeder in huis zou moeten nemen, krijg ik het Spaans benauwd. (Inmiddels is ook mijn moeder overleden. In een verzorgingstehuis. Met een tekort aan gespecialiseerd personeel.)

Mijn vader en moeder waren niet dement, maar ook dan ziet Jannie mogelijkheden. ‘De mantelzorgers kunnen worden ontlast door in elke gemeenschap opvang en dagbesteding in dorpshuizen en buurtaccommodaties te organiseren. Een plek waar elke oudere voor ontmoeting en activiteiten naar toe kan, voor de hele dag of een dagdeel. Slechts voor de ouderen die gaandeweg ernstige gedragsproblemen krijgen is er plek in het verpleeghuis.’ Ik geloof dat dit het punt was in het artikel dat ik mijn verbazing niet meer kon onderdrukken en de hele koffiesalon zich afvroeg of alles wel goed met mij ging. Onder welke steen heeft Jannie geleefd? Misschien dat het in Groningen anders gaat, maar in Purmerend en de rest van Nederland is er dagbesteding voor mensen met dementie beschikbaar. Desondanks raken mantelzorgers overbelast en duurt het vaak veel te lang voordat de dementerende oudere een plekje krijgt in een verpleeghuis. Het loslaten van de zorg voor je partner is voor niemand makkelijk. Dat je als het écht niet meer gaat de keuze moet maken om je partner naar een verzorgingstehuis te laten gaan, is een vreselijk besluit. Niet alleen geef je de zorg uit handen, ook worden jij en je partner abrupt van tafel en bed gescheiden. Dat is onmenselijk. Maar volgens Jannie is dit ook niet nodig. Eigenlijk zegt Jannie dat deze partners zich niet zo moeten aanstellen. En als er geen partner meer is? Ik neem aan dat dan volgens Jannie de kinderen het wel weer mogen opknappen?

Jannie kan er niks aan doen dat de overheid heeft besloten het mes te zetten in de verpleeghuizen. Ik weet niet op wie ik meer woedend ben. Op de bestuurder die het overheidsbeleid moet uitvoeren en daar zo haar naïeve ideeën over heeft, of op de overheid die weer eens een structureel probleem (personeelstekort) probeert op te lossen door te bezuinigen. In ieder geval weet Jannie wel raad: ‘Ik voeg hier nog een min of meer revolutionaire suggestie aan toe: geef gepensioneerden de mogelijkheid in deze vorm van dagbesteding te werken voor een beperkt uurbedrag, onbelast. Dit is aantrekkelijk voor veel actieve jonggepensioneerden en het ontziet de krappe arbeidsmarkt.’

Dankjewel Jannie, ik slaap vannacht weer rustig. Ik ga dromen dat ik oud ben en vraag mij af wie er dan voor mij zal zorgen.

Reageer

Archief